De inspiratie van het vrijeschoolonderwijs vindt zijn oorsprong in inzichten van de grondlegger van de antroposofie, Rudolf Steiner, die we in de dagelijkse ontmoeting met onze leerlingen, met de samenleving en met andere inspiratiebronnen voortdurend willen ontwikkelen. In de geest van Steiner stellen we dat onze pedagogie een onvervreemdbare kern kent: de gedachte dat iedere mens zijn eigen unieke levensweg gaat en dat hij zich daarbij laat leiden door, vaak onbewuste, idealen. Het vrijeschoolonderwijs wil de opgroeiende mens helpen om deze idealen te verhelderen en te ontwikkelen. Alleen wanneer het onderwijs volop aandacht besteedt aan de onderlinge samenhang tussen materiële, sociale en ideële motieven zal de jonge mens met enthousiasme leren. Dan kan de jonge mens vanuit zijn gewekte idealen de toekomstige samenleving mede vormgeven.
In de menselijke levensloop kunnen we ontwikkelings- en levensfasen onderscheiden. Opvoeding en onderwijs zijn daarop afgestemd. Schematisch zijn die perioden in te delen in fasen van telkens zeven jaar. De eerste fase is die van 0-7 jaar. De tweede die van 7-14 jaar, de derde van 14-21 jaar enz. In hun algemeenheid brengen die fasen bepaalde wetmatigheden, kwaliteiten en vermogens met zich mee, die een eigen aanpak vragen voor een optimale ontwikkeling. Elk individu en elke periode vraagt daarbinnen om een eigen nuancering. Tegenwoordig is men geneigd om aan deze algemene onderscheidingen geen aandacht te schenken, en zich te richten op louter individuele verschillen. Toch ervaren wij het als zinvol om in opvoeding en onderwijs niet uitsluitend in te gaan op de grote individuele verscheidenheid, maar om ook te blijven differentiëren op grond van leeftijd en ontwikkelingsfase.
Door alle jaren heen wordt gestreefd naar een evenwichtige ontwikkeling van het denken, van het gevoelsleven en van het wilsleven. In de eerste ontwikkelingsfase (0 -7 jaar) leer je door nabootsing. In de tweede fase (7-14 jaar) wordt er geleerd vanuit de autoriteit van de opvoeder. In de derde fase (14-21 jaar) wordt van binnenuit interesse gewekt. Zo wordt een basis gelegd voor innerlijke vrijheid, gelijkheid en broederschap. De pedagogische houding en de werkwijze zijn gestoeld op antroposofische menskunde.
Centraal staat de persoonlijke ontwikkelingsweg van elk individueel kind. De ontplooiing van diens sociale, kunstzinnige en ambachtelijke vermogens is daarin even belangrijk als de ontwikkeling van de intellectuele vermogens. De factoren “milieu waarin je opgroeit” en “erfelijkheid” spelen een rol in het leven van een kind. Maar de vrijeschoolleerkracht houdt vooral rekening met het kind zelf, dat niet gezien wordt als een “onbeschreven blad”, maar als een mens met eigen talenten, een eigen voorgeschiedenis en individualiteit. Pedagogie is de kunst van het herkennen wat kinderen aan verborgen strevingen met zich meebrengen en de kunst om een klimaat te scheppen waarin kinderen zich kunnen ontplooien.
We streven in opvoeding en onderwijs naar een zo breed mogelijke ontwikkeling van menselijke capaciteiten. Daarbij gaat het niet alleen om het verwerven van kennis, maar vooral ook om de ontwikkeling van sociale en kunstzinnige vermogens en het verkrijgen van ambachtelijke en technische vaardigheden. Hiermee leggen we een stevige basis voor het latere leven van de leerling en voor het functioneren in de samenleving. We gaan ervan uit dat ieder mens in het leven een eigen bedoeling heeft en er innerlijk vrij naar streeft om die bedoeling te ontdekken en waar te maken. Opvoeding en onderwijs ondersteunen daarbij. Dit vraagt van opvoeders kennis en inzicht in de verschillende levensfasen die de opgroeiende mens doormaakt en het vermogen om waar te nemen wat elke leerling aan mogelijkheden in zich draagt.
Een leerling komt op school om dingen te leren, zodat hij later goed “toegerust” een plaats in de samenleving kan innemen. Maar er valt niet precies te voorzien hoe die samenleving eruit zal zien en om welke kennis en vaardigheden zal worden gevraagd. Daarom leggen de vrijescholen veel nadruk op eigenschappen die voor leerlingen van belang zijn om zich later blijvend te willen en te kunnen ontwikkelen. Het leerplan van de vrijeschool is zo opgebouwd dat alle vakken in hun onderlinge samenhang deze ontwikkeling ondersteunen. Op intellectueel, creatief, ambachtelijk en sociaal gebied worden de leerlingen uitgedaagd om hun persoonlijkheid te ontplooien. Leerstof is daarbij steeds een middel en ontwikkeling het doel.
Door alle jaren heen streven wij naar een evenwichtige ontwikkeling van het cognitieve, gevoelsmatige en het praktische domein. Al naar gelang de ontwikkelingsfase, zal de nadruk meer kunnen liggen op het aanspreken van de motoriek (o.a. bewegingszin), de ontwikkeling van het gevoelsleven als basis voor het sociale en het kunstzinnige en de ontwikkeling van een praktisch, theoretisch, genuanceerd en individueel denk- en oordeelsvermogen in de laatste jaren van de schoolloopbaan. Opvoeding en onderwijs moeten zo de basis leggen voor innerlijke vrijheid, verantwoordelijkheid en moraliteit. Onze pedagogische grondhouding en werkwijze worden in hoge mate bepaald door ons mensbeeld en de daaruit voortkomende visie op de ontwikkeling van kinderen en jong volwassenen. De antroposofie is voor ons daarbij een belangrijke bron van inspiratie, maar geen leerstof. We willen immers in vrijheid tot vrijheid opvoeden.
Lesstof
De lesstof is steeds een middel waarmee de jonge mens zich kan ontwikkelen. Niet alleen de exameneisen, maar vooral inzicht in de ontwikkeling van de mens bepalen het aanbod van vakken en vakinhouden. Dat heeft geleid tot de opneming van vakken in het rooster die elders in het Nederlandse onderwijs niet of in geringe mate worden gegeven. Voorbeelden daarvan zijn: koorzang, euritmie: een bewegingskunst op gesproken woord en muziek (klas 7 t/m 10 en daarna als kunstspecialisatie), landmeten (klas 10), kunstgeschiedenis (klas 9, 10, 12), filosofie (klas 11), architectuur (klas 12), projectieve meetkunde (klas 11), wiskundige geografie (klas 11) en wiskunst (klas 12).
Periode-onderwijs
Een van de opvallende kenmerken van het vrijeschoolonderwijs is dat een deel van de meer theoretisch gerichte vakken in zogenaamde periodevorm wordt gegeven. Dit betekent dat de leerlingen drie weken lang gedurende het eerste lesuur (90 minuten) van iedere schooldag intensief met een onderwerp (vak) bezig zijn.
Eigen klas
Gedurende de zes, vijf of vier leerjaren blijven de leerlingen, zoveel als mogelijk is, bij hun leeftijdgenoten in hun eigen klas. Uiteenlopende talenten worden ervaren, waardoor de leerlingen met verschillende mogelijkheden en eigenschappen leren omgaan. Vanaf de 9e klas (3e leerjaar) worden de leerlingen voor al het onderwijs in niveaugroepen geplaatst op grond van een indicatie van het (verwachte) niveau: mavo (t/m klas 10), havo (t/m klas 11) en vwo (t/m klas 12).
Uitstroomvarianten
Het Karel de Grote College biedt de volgende drie uitstroomvarianten (leertrajecten) aan:
Op grond van de gekozen variant wordt gekeken en zo nodig bijgesteld of aan de ontwikkeling van de leerling recht wordt gedaan om zo een passend leertraject blijvend te realiseren.
Naast het aanbod van vakken waarin de leerlingen examen doen (PTA-vakken), krijgen leerlingen een omvangrijk aanbod van kunstzinnig en ambachtelijk onderwijs: vakken als schilderen, muziek, toneel, handenarbeid en euritmie (bewegingskunst). Deze vakken zijn niet alleen bedoeld om de creativiteit te stimuleren, ze dragen ook bij aan een brede en evenwichtige persoonsvormende ontwikkeling. Of, zoals het ook wel wordt genoemd, aan de ontwikkeling van hoofd (verstand), hart (gevoel) en handen (daad- en scheppingskracht).
Wilhelminasingel 15
6524 AJ Nijmegen
Algemeen: 024 – 3 820 460
Absentie: 024 – 3 820 462
Rekeningnummer:
NL30 RABO 0129 8851 34
Copyright 2023 Karel de Grote College